geachte aanwezigen
Om te beginnen wil ik u danken voor uw uitnodiging om hier
te spreken. Voor mij persoonlijk is de
Paasheuvel een betekenisvolle plaats. Zoals de meesten van u weten hebben mijn
ouders Tinie Tak en Ton Kriens, elkaar
hier leren kennen als AJC leden. Als kind hoorde ik de verhalen over de
kampwinkel waar mijn moeder werkte en de wandelingen die ze samen maakten met
een klein meisje, Jantine. U begrijpt, zelfs mijn voornaam komt hier vandaan.
In mijn tienertijd werkte ik zelf hier op het terrein van de
Stichting voor Zon en Vrijheid als vrijwilliger in de Algemene Hulpdienst. Ook
voor mij zijn de Paasheuvel, de Zonnehal, het Rode Valkennest, plaatsen uit
mijn jeugd.
De AJC van mijn ouders was de AJC van na de oorlog. De
AJCers die we hier herdenken werden lid
in de jaren twintig en dertig.
Een paar jaar geleden
sprak ik met Ruud Lubbers over de wortels van mijn ouders in de AJC. “dan ben
je dus van de culturele tak’, reageerde hij. Ik realiseerde me eigenlijk toen
pas dat de AJC meer dan de andere leden van de rode familie de nadruk legde op
vorming van en door de gemeenschap. Je leeft niet voor jezelf maar voor iets
dat groter is dan jijzelf bent.
Vanuit het perspectief van 4 mei valt mij weer op hoe
optimistisch de idealen van die vooroorlogse AJC waren; ‘De wereld omspannen
met vriendschap’, ‘de mens is goed’ en ‘een wereld van licht en vrij’.
Marja Vuysje beschreef onlangs in het Historisch Nieuwsblad
de geschiedenis van haar familie. Zij is
in het kostbare bezit van vooroorlogse familie fotoboeken waarin de AJC een
belangrijke rol speelt. Ze verbaast zich over het feit dat eigenlijk nergens
uit het fotoboek van haar oom Louis blijkt hoe diep de economische crisis van
de jaren dertig ook Nederland raakte, of dat er in Duitsland iets zorgwekkends
aan de hand was.
Ik citeer:
“integendeel, het
album wordt gedomineerd door foto’s van blije – vaak joodse – AJCers, en het
lijkt erop dat oom Louis zich thuisvoelde bij de Rode Valken, zoals de
aanhangers van de AJC zichzelf noemden. Ontspannen zit hij hij in 1931 op een
hooiberg; vrolijk lachend zit hij bij een groepje dat volgens het bijschrift
van 1933 deelnam aan ‘planten zoeken in Castricum’; geconcentreerd schilt hij
tijdens een AJC kamp in 1934 samen met twee meisjes een enorme pan aardappels.
Op veel foto’s is mijn
oom moeilijk te ontdekken tussen alle anderen. In het emancipatiestreven van de
sociaal democratische jeugdbeweging stond niet alleen het individu, maar de
groep centraal, en dat is aan zijn album duidelijk af te zien. Net zo duidelijk
als de positieve levenshouding die hem werd bijgebracht. Zijn fotoboek lijkt
een ode aan het sociaal democratische motto “de mens is goed”en de Rode Valken
die erin staan, lijken ervan overtuigd dat ‘de wereld licht en vrij’ die zij in
hun clublied bezongen op een haar na was bereikt’.
Marja Vuysje beschrijft hoe zich in het gezin van haar vader
een tweedeling voordeed in die jaren dertig. Aan de ene kant haar vader, een
broer en een zus die hun eigen weg gingen en de AJC vooral zagen als een club
van meisjes zonder lippenstift en veel verplichtingen en veel corvee waarvoor
je vroeg uit je bed moest.
Aan de andere kant de drie andere ooms\: “Voor mijn drie ooms was de AJC de
belangrijkste bron van integratie in een niet Joodse wereld. Meer dan de andere
gezinsleden omarmden ze het hoopvolle credo ër is maar één land: de wereld. Er
is maar één volk: de mensheid”.
Terwijl, ook in de AJC, in de jaren dertig het besef van een
fascistische dreiging groeide, liet de oom van Marja Vuysje zich vooral leiden
door de ‘bildungsidealen’ waarmee hij was opgegroeid.
Zo werd bijvoorbeeld in 1933 een vrijheidskamp gehouden hier
op deze plek. Het was bedoeld als een manifestatie tegen het fascisme. Ook van
dat kamp heeft Marja Vuysje foto’s teruggevonden in het fotoboek van haar oom
Louis. De sterkste verwijzing naar de situatie in Duitsland is
het onderschrift van een foto waarop hij dwarsfluit speelt “Vrolijke
musinci blijven bestaa en iets verderop, bose menschen haben keine lieder”
Louis Vuysje is een van de namen op de gedenksteen hier bij
de Paasheuvel
Sinds de moord op Louis Vuysje en zoveel anderen, worstelen we met de grote idealen waar Louis Vuysje zo in geloofde. Kun je na
de shoa nog beweren dat de mens goed is en dat we de wereld omspannen met
vriendschap?
Mijn eigen antwoord
is dat er geen keus is. De enige optie om de wereld leefbaar te houden
is dat we blijven geloven dat het anders kan. Dat de mens goed kan zijn en dat
we de wereld kunnen omspannen met vriendschap. En tegelijkertijd maken we de
wereld alleen maar beter als we scherp oog blijven houden voor de paradoxen en
dilemma’s. Als we onder ogen blijven zien dat mensen in werkelijkheid slechte
dingen kunnen doen en vriendschap nooit vanzelfsprekend is. Dat idealen richting
geven aan het dagelijks handelen maar nooit bereikt zullen worden omdat utopien
niet bestaan. Dat we altijd macht en tegenmacht moeten organiseren en het
evenwicht moeten vinden tussen individuele vrijheid en de gemeenschap. Dat dat
een eeuwige strijd is die nooit beslecht zal worden.
Ik wil tot slot twee verhalen met u delen die ik als kind
dikwijls van mijn vader Ton Kriens heb gehoord.
Het eerste verhaal speelde zich hier af, in het
openluchttheater van de Paasheuvel. Tijdens een van die lekenspelen waar mijn
vader zo van hield, brak een onweer los. En terwijl de regen uit de hemel
stroomde stak niemand een paraplu op om de eenheid van spelers en publiek niet
te doorbreken. Als kind begreep ik niet goed waarom dat mijn vader zo
ontroerde; waarom zou je je nat laten
regenen?
Het tweede verhaal speelt zich af in Rotterdam waar mijn
vader woonde in de tweede wereldoorlog,
vlak bij de algemene begraafplats in Crooswijk. Op een dag werden enkele
lijkkisten door de Rusthoflaan naar de begraafplaats gebracht en mijn vader
hoorde dat het gedeserteerde soldaten waren uit het Duitse leger. Toen hij
later ging kijken bleek er slechts een gietijzeren kruisje op de plaats van hun
graf te staan. Geen naam, geen teken van hun individualiteit. Dat schokte hem
als twaalfjarige omdat naar zijn idee die Duitsers iets goeds hadden gedaan
door te deserteren uit het leger.
Twee verhalen over gemeenschap en individu. Eigenlijk twee
tegenstrijdige boodschappen aan mij als kind.
Het is precies die tegenstrijdigheid die mij de afgelopen
jaren heeft geholpen om in Rotterdam te blijven geloven in de idealen waarmee
ik opgroeide en tegelijkertijd de werkelijkheid als uitgangspunt te nemen voor
mijn dagelijks handelen.
Vandaag herdenken we Louis Vuysje en al die anderen achter de
namen op deze steen. Zijn dood en de idealen waarin hij geloofde zijn
onverenigbaar. En juist daarom moeten we in die idealen blijven geloven en de
moord op hem en al die anderen blijven gedenken
Geen opmerkingen:
Een reactie posten