zaterdag 5 mei 2012

dodenherdenking bij de Paasheuvel


geachte aanwezigen

Om te beginnen wil ik u danken voor uw uitnodiging om hier te spreken. Voor mij persoonlijk  is de Paasheuvel een betekenisvolle plaats. Zoals de meesten van u weten hebben mijn ouders Tinie Tak en Ton Kriens,  elkaar hier leren kennen als AJC leden. Als kind hoorde ik de verhalen over de kampwinkel waar mijn moeder werkte en de wandelingen die ze samen maakten met een klein meisje, Jantine. U begrijpt, zelfs mijn voornaam komt hier vandaan.

In mijn tienertijd werkte ik zelf hier op het terrein van de Stichting voor Zon en Vrijheid als vrijwilliger in de Algemene Hulpdienst. Ook voor mij zijn de Paasheuvel, de Zonnehal, het Rode Valkennest, plaatsen uit mijn jeugd.

De AJC van mijn ouders was de AJC van na de oorlog. De AJCers die we hier herdenken werden  lid in de jaren twintig en dertig.


 Een paar jaar geleden sprak ik met Ruud Lubbers over de wortels van mijn ouders in de AJC. “dan ben je dus van de culturele tak’, reageerde hij. Ik realiseerde me eigenlijk toen pas dat de AJC meer dan de andere leden van de rode familie de nadruk legde op vorming van en door de gemeenschap. Je leeft niet voor jezelf maar voor iets dat groter is dan jijzelf bent.

Vanuit het perspectief van 4 mei valt mij weer op hoe optimistisch de idealen van die vooroorlogse AJC waren; ‘De wereld omspannen met vriendschap’, ‘de mens is goed’ en ‘een wereld van licht en vrij’.

Marja Vuysje beschreef onlangs in het Historisch Nieuwsblad de geschiedenis van haar  familie. Zij is in het kostbare bezit van vooroorlogse familie fotoboeken waarin de AJC een belangrijke rol speelt. Ze verbaast zich over het feit dat eigenlijk nergens uit het fotoboek van haar oom Louis blijkt hoe diep de economische crisis van de jaren dertig ook Nederland raakte, of dat er in Duitsland iets zorgwekkends aan de hand was.
Ik citeer:

integendeel, het album wordt gedomineerd door foto’s van blije – vaak joodse – AJCers, en het lijkt erop dat oom Louis zich thuisvoelde bij de Rode Valken, zoals de aanhangers van de AJC zichzelf noemden. Ontspannen zit hij hij in 1931 op een hooiberg; vrolijk lachend zit hij bij een groepje dat volgens het bijschrift van 1933 deelnam aan ‘planten zoeken in Castricum’; geconcentreerd schilt hij tijdens een AJC kamp in 1934 samen met twee meisjes een enorme pan aardappels.

Op veel foto’s is mijn oom moeilijk te ontdekken tussen alle anderen. In het emancipatiestreven van de sociaal democratische jeugdbeweging stond niet alleen het individu, maar de groep centraal, en dat is aan zijn album duidelijk af te zien. Net zo duidelijk als de positieve levenshouding die hem werd bijgebracht. Zijn fotoboek lijkt een ode aan het sociaal democratische motto “de mens is goed”en de Rode Valken die erin staan, lijken ervan overtuigd dat ‘de wereld licht en vrij’ die zij in hun clublied bezongen op een haar na was bereikt’.

Marja Vuysje beschrijft hoe zich in het gezin van haar vader een tweedeling voordeed in die jaren dertig. Aan de ene kant haar vader, een broer en een zus die hun eigen weg gingen en de AJC vooral zagen als een club van meisjes zonder lippenstift en veel verplichtingen en veel corvee waarvoor je vroeg uit je bed moest.

Aan de andere kant de drie andere ooms\: “Voor mijn drie ooms was de AJC de belangrijkste bron van integratie in een niet Joodse wereld. Meer dan de andere gezinsleden omarmden ze het hoopvolle credo ër is maar één land: de wereld. Er is maar één volk: de mensheid”.

Terwijl, ook in de AJC, in de jaren dertig het besef van een fascistische dreiging groeide, liet de oom van Marja Vuysje zich vooral leiden door de ‘bildungsidealen’ waarmee hij was opgegroeid.

Zo werd bijvoorbeeld in 1933 een vrijheidskamp gehouden hier op deze plek. Het was bedoeld als een manifestatie tegen het fascisme. Ook van dat kamp heeft Marja Vuysje foto’s teruggevonden in het fotoboek van haar oom Louis. De sterkste verwijzing naar de situatie in Duitsland is het onderschrift van een foto waarop hij dwarsfluit speelt  “Vrolijke musinci blijven bestaa en iets verderop, bose menschen haben keine lieder”



Louis Vuysje is een van de namen op de gedenksteen hier bij de Paasheuvel


Sinds de moord op Louis Vuysje en zoveel anderen, worstelen we met de grote idealen waar Louis Vuysje zo in geloofde. Kun je na de shoa nog beweren dat de mens goed is en dat we de wereld omspannen met vriendschap?

Mijn eigen antwoord  is dat er geen keus is. De enige optie om de wereld leefbaar te houden is dat we blijven geloven dat het anders kan. Dat de mens goed kan zijn en dat we de wereld kunnen omspannen met vriendschap. En tegelijkertijd maken we de wereld alleen maar beter als we scherp oog blijven houden voor de paradoxen en dilemma’s. Als we onder ogen blijven zien dat mensen in werkelijkheid slechte dingen kunnen doen en vriendschap nooit vanzelfsprekend is. Dat idealen richting geven aan het dagelijks handelen maar nooit bereikt zullen worden omdat utopien niet bestaan. Dat we altijd macht en tegenmacht moeten organiseren en het evenwicht moeten vinden tussen individuele vrijheid en de gemeenschap. Dat dat een eeuwige strijd is die nooit beslecht zal worden.

Ik wil tot slot twee verhalen met u delen die ik als kind dikwijls van mijn vader Ton Kriens heb gehoord.
Het eerste verhaal speelde zich hier af, in het openluchttheater van de Paasheuvel. Tijdens een van die lekenspelen waar mijn vader zo van hield, brak een onweer los. En terwijl de regen uit de hemel stroomde stak niemand een paraplu op om de eenheid van spelers en publiek niet te doorbreken. Als kind begreep ik niet goed waarom dat mijn vader zo ontroerde;  waarom zou je je nat laten regenen?

Het tweede verhaal speelt zich af in Rotterdam waar mijn vader woonde in  de tweede wereldoorlog, vlak bij de algemene begraafplats in Crooswijk. Op een dag werden enkele lijkkisten door de Rusthoflaan naar de begraafplaats gebracht en mijn vader hoorde dat het gedeserteerde soldaten waren uit het Duitse leger. Toen hij later ging kijken bleek er slechts een gietijzeren kruisje op de plaats van hun graf te staan. Geen naam, geen teken van hun individualiteit. Dat schokte hem als twaalfjarige omdat naar zijn idee die Duitsers iets goeds hadden gedaan door te deserteren uit het leger.
Twee verhalen over gemeenschap en individu. Eigenlijk twee tegenstrijdige boodschappen aan mij als kind.

Het is precies die tegenstrijdigheid die mij de afgelopen jaren heeft geholpen om in Rotterdam te blijven geloven in de idealen waarmee ik opgroeide en tegelijkertijd de werkelijkheid als uitgangspunt te nemen voor mijn dagelijks handelen.

Vandaag herdenken we Louis Vuysje en al die anderen achter de namen op deze steen. Zijn dood en de idealen waarin hij geloofde zijn onverenigbaar. En juist daarom moeten we in die idealen blijven geloven en de moord op hem en al die anderen blijven gedenken

Geen opmerkingen:

Een reactie posten