zaterdag 5 mei 2012

mijn 1 mei speech bij het Spiekmanmonument

Partijgenoten en andere belangstellenden


Iets meer dan een eeuw geleden verruilde Spiekman de gemeenteraad van Rotterdam voor Provinciale Staten van Zuid Holland en de Tweede Kamer. Hij was ruim tien jaar raadslid.

Hoe zag het er een eeuw geleden uit?  Dankzij Spiekman was men zich ervan bewust geworden dat levensomstandigheden van veel Rdammers moesten verbeteren. Er was een prijsvraag uitgeschreven voor het nieuwe stadhuis en waarschijnlijk was de buurt waar dat stadhuis moest komen al gesloopt.

De Titanic was gezonken en vlak daarna bouwde Fokker zijn eerste vliegtuig.

Zou de eerste wereldoorlog zijn schaduw al vooruit hebben geworpen? Was het een een tijd van hoop en venieuwing of van angst en onzekerheid? Dat weten we niet. Hoe een tijd voelt kun je niet terughalen al zie je duizend beelden.

Zou Spiekman hier 1 mei hebben gevierd. En dacht hij dan aan de Rdammers of was voor hem die dag speciaal voor de internationale solidariteit?
Ging het om de 8 urige werkdag, om kiesrecht, om riolering en leefomstandigheden? Ik denk dat het om al die dingen en nog veel meer ging

Vandaag, 100 jaar later, vieren we nog steeds 1 mei hier in Rdam, sinds 1923 bij dit monument ter nagedachtenis aan Hendrik Spiekman

Vandaag hebben we kiesrecht, 36 urige werkweken, minimumloon en volop kansen op een opleiding. spiekman zou zich in een paradijs voelen ten opzichte van de situatie van 100 jaar geleden.

En toch staan we hier nog steeds, elk jaar weer.  Net als 100 jaar geleden is de wereld in een steeds sneller tempo aan het veranderen. Wat we vandaag leren is morgen verouderd en vrijwel niemand zal meer 40 jaar bij dezelfde baas volmaken.

Werken is nog net zo belangrijk,  maar 100 jaar geleden leverde werken niet voldoende op om in de basisbehoeften van jezelf en je naasten te voorzien. Daar ging de strijd toen vooral om.
Vandaag werken we veel minder, hebben we CAOs en een minimumloon. Maar juist daardoor zien we vandaag misschien wel veel beter dan toen, dat werken veel meer is dan voorzien in je basisbehoeften. Door te werken leer je anderen kennen, ontwikkel je jezelf en groeit je gevoel van eigenwaarde.

Mensen die werken zijn gezonder en ervaren een gelukkiger leven. Dat is een kant van werken die lang is onderschat. Mensen zo snel mogelijk weer aan het werk krijgen bij ontslag door afspraken met werkgevers te maken en liefst te voorkomen dat mensen in een uitkering komen. Dat is waar we in Rdam volop op inzetten. Natuurlijk zijn er mensen die niet zo makkelijk een werkgever vinden. Dan leveren zij op een andere manier een bijdrage want iedereen kan iets en iedereen is nodig. Ook daar zetten we op in in het besef dat werken mensen gezonder maakt.

En ondertussen dient zich een nieuwe groep aan voor wie de 8 urige werkdag geen vanzelfsprekendheid is, maar nu andersom. Hoeveel jongeren hebben 0 uren contracten en zijn afhankelijk van een werkgever die niet alleen het eign belang voelt maar weet dat je van 10 uur per week niet rond iunt komen.  Hoeveel mensen zijn zzper en afhankelijk van voortdurend wisselende omstandigheden.

Flrxibiliteit is belangrijk omdat ontwikkelingen zo snel gaan. Maar de lasten worden nu eenzijdig bij jongeren gelegd terwijl we de rechten van ouderen beschermen. Meer evenwicht in de arbeidsmarkt en dat gleldt zowel voor hoog opgeleide als voor laag opgeleide jongeren.

Dat zien we niet alleen in Nederland en hier bij ons in Rdam. In heel Europa lijden jongeren het meest onder de crisis. In Spanje is 40% van de jongeren onder 25 jaar werkloos. In Portugal en Griekenland gaat het diezelfde kant op.

Keren we ons om omdat het zo ver van ons bed is? Nee, ik weet zeker dat Spiekman zich vandaag druk zou maken over de vraag hoe we de wereld overdragen aan onze kinderen en kleinkinderen.

In die eeuw sinds Spiekman is erzoveel bereikt. Niet alleen hier maar in heel Europa. Dat kon dankzij voortdurende groei sinds wo2. Die groei lijkt er voorlopig even uit. De belangrijkste vraag is of we met beperkte groei ruimte willen maken voor jongeren, hier en elders in Europa. Dat lukt alleen als we bereid zijn verworven rechten ter discussie te stellen en te zien dat mensen in zuid Europa in hetzelfde schuitje zitten als wij. Dat lukt alleen als we, net als Spiekman 100 jaar geleden,  strijden voor een betere toekomst voor onze kinderen en kleinkinderen.

Eerlijk delen gaat niet alleen over arm en rijk, maar ook over jong en oud, over sterk en minder sterk, over gezond en minder gezond. Eerlijk delen gaat eigenlijk over een samenleving, een stad als Rotterdem, die veerkrachtig genoeg is om eerlijk te delen, ook als het minder gaat. Een stad die weet dat onze plek in de wereld onlosmakelijk is verbonden met die van anderen in Europa en elders.

Op 12 september zullen de verkiezingen daarover gaan. Zijn we in staat de wereld beter over te dragen aan onze kinderen en kleinkinderen of sluiten we de deuren in zelfgekozen isolement en begrenzen we daarmee hun toekomstmogelijkheden?

Tien jaar na Fortuyn


Dat het alweer tien jaar geleden is.....

Ik denk niet dat hij zich bewust was van mijn aanwezigheid in de raadzaal. Ik was deel van dat vreselijke PvdA-blok. “Zo'n rooie heks”, dacht ie vast.
Ik zag z’n blauwe ogen aan de andere kant van de zaal. De camera's die voortdurend om hem heen zweefden. De cameraklikken toen hij de eed uitsprak. Die aandoenlijke scene met het zilveren bordje. Dat hij geen idee had wat ie daarmee moest toen hij achter het spreekgestoelte een motie indiende.

En dat door zijn aanhangers voortdurend herhaalde 'ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg'. Ja, en dan? Vroeg ik mezelf steeds af. Maar het klimaat was zo dat ik dat maar niet hardop zei. Wij van de PvdA moesten ons vooral oefenen in nederigheid. Wij hadden er een zooitje van gemaakt en zij zouden eens even laten zien hoe het moest. In de politiek krijg je alles terug. Jarenlange arrogantie met een absolute meerderheid moest worden terugbetaald.

En toen kwam ik op 6 mei thuis en riepen de kinderen me tegemoet dat meneer Fortuyn was vermoord. Met mijn jas nog aan ging ik voor de tv zitten. Dat ene been zo hulpeloos onder zich zal ik nooit vergeten. Naar het stadhuis was het enige dat ik kon bedenken. Om 7 uur bleek de hele fractie aanwezig. Net als alle andere fracties. Wat nu? Het was Hans Kombrink die het sterkst het gevoel had te moeten handelen. Hij ging naar de fractie van Leefbaar Rotterdam om hen te condoleren. Wit weggetrokken kwam hij terug. Hij was de fractiekamer uitgeschopt. Jij bent de schuldige hadden ze hem toegeroepen.

We maakten een persbericht en volgden het nieuws. Vlak daarna wist de burgemeester de fractie van Leefbaar Rotterdam tot rust te brengen door met hen te bidden.
De sfeer in het stadhuis was zoals ik me voorstel dat je je voelt in het oog van de orkaan. Ik herinner me Pastors die boven op de omloop leunde op de balustrade en volkomen verbijsterd leek. We hadden elkaar nooit gesproken maar ik voelde goed dat Pim Fortuyn veel voor hem betekende.

Later op de avond werden tafeltjes neergezet waar mensen konden condoleren. Niet alleen de burgemeester, maar ook de bodes van het stadhuis vonden het belangrijk dat het stadhuis open bleef zo lang als nodig was. De hele nacht door kwamen mensen hun handtekening zetten. Half Rotterdam leek uit te lopen. De dagen daarna ging dat nog door en de muur van het stadhuis, onder de kamer van de burgemeester, werd bedolven onder knuffels, gedichten en bloemen. Ik heb er uren gestaan. Ik herinner me een man die met betraand gezicht zei dat dit nog veel erger was dan de dood van zijn vader. Alsof alle hoop in Fortuyn was samengebald en er nu niets meer over was.

De stille tocht. Als PvdA bleven we maar een beetje aan de zijlijn want als ze je herkenden kreeg je alle gif en boosheid over je heen. Toch vonden we dat we mee moesten lopen. Hij was immers ook onze collega in de raad en deze moord was toch ook een aanslag op alle politici?

En toen kwamen de dagen dat hij lag opgebaard in de bisschopskerk. Die grote witte kist, aan de bovenkant open. Het diepe verdriet van al die mensen die erlangs liepen.
Ik woonde aan de Heemraadssingel, precies tussen zijn huis aan het G.W. Burgerplein en de Bisschopskerk

In de kerk was een ruimte gereserveerd voor raadsleden. Voor de kerk stond een schreeuwende menigte. Op het bordes stond ik naast de fractievoorzitter van Groen Links. Op dat moment werden ook wij mikpunt van de menigte.
Binnen was het een wonderlijke sfeer. Sommigen, Kok, Rosenmuller kwamen via de achterdeur omdat zij gevaar zouden lopen via de voordeur.

Op mijn netvlies staat nog dat beeld van Wim Kok. Midden op de voorste rij. Buiten spreekkoren: “Wim Kok dood”. En elke keer zag ik hem in elkaar krimpen. Spreken mocht hij niet. Dat was voorbehouden aan de bisschop, de familie. Ik denk dat hij het zelf ook als een vernedering heeft ervaren maar het doorstond omdat hij het als zijn morele plicht voelde en omdat het onderdeel was van het ritueel waar hij deel van uitmaakte

Ik werd in die kerk maar door één gedachte beheerst; wat moet Fortuyn eenzaam zijn geweest. Bij de dood van publieke fuguren zie je soms een glimp van hoe die mens werkelijk was. Een kind, een broer, een vriend deelt herinneringen die even in het publieke domein worden gebracht en je ontroeren.
Niets van dit alles in de dienst voor Fortuyn. Althans, ik hoorde niets van dat alles. Onder elke zin, elk woord zag ik slechts de man die minister-president had moeten worden volgens zichzelf en anderen. En de zittende minister-president kromp bij elk schreeuw die de kerk inkwam, verder ineen.

Daarna ging de kist per auto naar Velsen. En overal rijen mensen. Mensen klapten als de auto met de lijkkist voorbijkwam. Een nieuw ritueel was geboren.

De eerste raadsvergadering na de moord, werden bloemen voor zijn lege raadszetel gezet en er kwam een plaatje met zijn naam. In een bijzondere raadsvergadering werd hij herdacht onder andere door onze fractievoorzitter Bert Cremers. Later zei Bert dat het het moeilijkste was wat hij ooit had gedaan. Hij deed het fantastisch en ook Sörensen had tranen in zijn ogen.

Ik herinner me ook die taxichauffeur in de nacht na de landelijke verkiezingen. Grieks van afkomst en tegen islamitische immigratie. Tot drie uur die nacht stonden we voor mijn huis. De motor draaiende maar de meter gelukkig uit. Jullie van de PvdA hebben hem vermoord. Ik vroeg door en probeerde erachter te komen waarom de man zo boos op ons was. De Marokkanen, de verloedering het niet gehoord worden, de taxi oorlog alles kwam langs. En toen ik hem vroeg waarom hij dacht dat Fortuyn het wel allemaal anders zou doen was het antwoord: “Iemand die hoogleraar is, een butler heeft, iemand die zo geleerd is en dan voor mij opkomt. Dat raakte me zeer. IZo’n deftig iemand die voor mij opkomt.
k vroeg door en toen kwam er een lange uiteenzetting over numerologie. Ik kan het zoveel jaren later niet meer herhalen maar het ging over 33, de leeftijd van Jezus, de dag van de moord en al die cijfers klopten met elkaar en voor de taxichauffeur was het allemaal het bewijs dat Fortuyn hem uit de ellende zou verlossen.

Een paar jaar geleden riep iemand op de markt mijn naam. “Dag mevrouw Kriens, ik ben die taxichauffeur van jaren geleden met Fortuyn, weet u nog?” Ik antwoordde dat ik het me nog goed herinnerde. “Ik ben u blijven volgen mevrouw Kriens”, en hij vertelde mij eerlijk hoe hij vond dat ik het deed. Op de een of andere manier raakte mij dat net zozeer als alles wat ik de afgelopen jaren aan positieve en negatieve feed back heb gekregen.

De erfgenamen van Pim in parlement en regering maakten er een zooitje van maar dat gold niet voor zijn erfgenamen hier in Rotterdam. Soms konden ze profiteren van wat eerder in gang was gezet. Maar ze maakten wel degelijk doorbraken. Het interessante is dat ze daarmee in feite weer lieten zien dat de samenleving wel degelijk maakbaar kan zijn en dat politiek over willen gaat en niet over de kunst van het haalbare.

Wat ik nooit heb begrepen is dat de reactie van sommige partijen op de Fortuyn revolte was dat we 'de wijken in' moesten en opnieuw moesten leren luisteren. Fortuyn luisterde niet, want hij was niet van het ‘u vraagt wij draaien’. Hij ging vóór en juist dat maakte hem de gedroomde, zo u wilt messianistische leider. Misschien is een deel van de politieke fragmentatie en verwarring sinds Fortuyn wel gelegen in het misverstand dat Fortuyn de kloof tussen politiek en volk overbrugde door alleen maar te luisteren. Hij verhaalde en verleidde met een gedachtegoed dat hij in lange jaren had opgebouwd



dodenherdenking bij de Paasheuvel


geachte aanwezigen

Om te beginnen wil ik u danken voor uw uitnodiging om hier te spreken. Voor mij persoonlijk  is de Paasheuvel een betekenisvolle plaats. Zoals de meesten van u weten hebben mijn ouders Tinie Tak en Ton Kriens,  elkaar hier leren kennen als AJC leden. Als kind hoorde ik de verhalen over de kampwinkel waar mijn moeder werkte en de wandelingen die ze samen maakten met een klein meisje, Jantine. U begrijpt, zelfs mijn voornaam komt hier vandaan.

In mijn tienertijd werkte ik zelf hier op het terrein van de Stichting voor Zon en Vrijheid als vrijwilliger in de Algemene Hulpdienst. Ook voor mij zijn de Paasheuvel, de Zonnehal, het Rode Valkennest, plaatsen uit mijn jeugd.

De AJC van mijn ouders was de AJC van na de oorlog. De AJCers die we hier herdenken werden  lid in de jaren twintig en dertig.


 Een paar jaar geleden sprak ik met Ruud Lubbers over de wortels van mijn ouders in de AJC. “dan ben je dus van de culturele tak’, reageerde hij. Ik realiseerde me eigenlijk toen pas dat de AJC meer dan de andere leden van de rode familie de nadruk legde op vorming van en door de gemeenschap. Je leeft niet voor jezelf maar voor iets dat groter is dan jijzelf bent.

Vanuit het perspectief van 4 mei valt mij weer op hoe optimistisch de idealen van die vooroorlogse AJC waren; ‘De wereld omspannen met vriendschap’, ‘de mens is goed’ en ‘een wereld van licht en vrij’.

Marja Vuysje beschreef onlangs in het Historisch Nieuwsblad de geschiedenis van haar  familie. Zij is in het kostbare bezit van vooroorlogse familie fotoboeken waarin de AJC een belangrijke rol speelt. Ze verbaast zich over het feit dat eigenlijk nergens uit het fotoboek van haar oom Louis blijkt hoe diep de economische crisis van de jaren dertig ook Nederland raakte, of dat er in Duitsland iets zorgwekkends aan de hand was.
Ik citeer:

integendeel, het album wordt gedomineerd door foto’s van blije – vaak joodse – AJCers, en het lijkt erop dat oom Louis zich thuisvoelde bij de Rode Valken, zoals de aanhangers van de AJC zichzelf noemden. Ontspannen zit hij hij in 1931 op een hooiberg; vrolijk lachend zit hij bij een groepje dat volgens het bijschrift van 1933 deelnam aan ‘planten zoeken in Castricum’; geconcentreerd schilt hij tijdens een AJC kamp in 1934 samen met twee meisjes een enorme pan aardappels.

Op veel foto’s is mijn oom moeilijk te ontdekken tussen alle anderen. In het emancipatiestreven van de sociaal democratische jeugdbeweging stond niet alleen het individu, maar de groep centraal, en dat is aan zijn album duidelijk af te zien. Net zo duidelijk als de positieve levenshouding die hem werd bijgebracht. Zijn fotoboek lijkt een ode aan het sociaal democratische motto “de mens is goed”en de Rode Valken die erin staan, lijken ervan overtuigd dat ‘de wereld licht en vrij’ die zij in hun clublied bezongen op een haar na was bereikt’.

Marja Vuysje beschrijft hoe zich in het gezin van haar vader een tweedeling voordeed in die jaren dertig. Aan de ene kant haar vader, een broer en een zus die hun eigen weg gingen en de AJC vooral zagen als een club van meisjes zonder lippenstift en veel verplichtingen en veel corvee waarvoor je vroeg uit je bed moest.

Aan de andere kant de drie andere ooms\: “Voor mijn drie ooms was de AJC de belangrijkste bron van integratie in een niet Joodse wereld. Meer dan de andere gezinsleden omarmden ze het hoopvolle credo ër is maar één land: de wereld. Er is maar één volk: de mensheid”.

Terwijl, ook in de AJC, in de jaren dertig het besef van een fascistische dreiging groeide, liet de oom van Marja Vuysje zich vooral leiden door de ‘bildungsidealen’ waarmee hij was opgegroeid.

Zo werd bijvoorbeeld in 1933 een vrijheidskamp gehouden hier op deze plek. Het was bedoeld als een manifestatie tegen het fascisme. Ook van dat kamp heeft Marja Vuysje foto’s teruggevonden in het fotoboek van haar oom Louis. De sterkste verwijzing naar de situatie in Duitsland is het onderschrift van een foto waarop hij dwarsfluit speelt  “Vrolijke musinci blijven bestaa en iets verderop, bose menschen haben keine lieder”



Louis Vuysje is een van de namen op de gedenksteen hier bij de Paasheuvel


Sinds de moord op Louis Vuysje en zoveel anderen, worstelen we met de grote idealen waar Louis Vuysje zo in geloofde. Kun je na de shoa nog beweren dat de mens goed is en dat we de wereld omspannen met vriendschap?

Mijn eigen antwoord  is dat er geen keus is. De enige optie om de wereld leefbaar te houden is dat we blijven geloven dat het anders kan. Dat de mens goed kan zijn en dat we de wereld kunnen omspannen met vriendschap. En tegelijkertijd maken we de wereld alleen maar beter als we scherp oog blijven houden voor de paradoxen en dilemma’s. Als we onder ogen blijven zien dat mensen in werkelijkheid slechte dingen kunnen doen en vriendschap nooit vanzelfsprekend is. Dat idealen richting geven aan het dagelijks handelen maar nooit bereikt zullen worden omdat utopien niet bestaan. Dat we altijd macht en tegenmacht moeten organiseren en het evenwicht moeten vinden tussen individuele vrijheid en de gemeenschap. Dat dat een eeuwige strijd is die nooit beslecht zal worden.

Ik wil tot slot twee verhalen met u delen die ik als kind dikwijls van mijn vader Ton Kriens heb gehoord.
Het eerste verhaal speelde zich hier af, in het openluchttheater van de Paasheuvel. Tijdens een van die lekenspelen waar mijn vader zo van hield, brak een onweer los. En terwijl de regen uit de hemel stroomde stak niemand een paraplu op om de eenheid van spelers en publiek niet te doorbreken. Als kind begreep ik niet goed waarom dat mijn vader zo ontroerde;  waarom zou je je nat laten regenen?

Het tweede verhaal speelt zich af in Rotterdam waar mijn vader woonde in  de tweede wereldoorlog, vlak bij de algemene begraafplats in Crooswijk. Op een dag werden enkele lijkkisten door de Rusthoflaan naar de begraafplaats gebracht en mijn vader hoorde dat het gedeserteerde soldaten waren uit het Duitse leger. Toen hij later ging kijken bleek er slechts een gietijzeren kruisje op de plaats van hun graf te staan. Geen naam, geen teken van hun individualiteit. Dat schokte hem als twaalfjarige omdat naar zijn idee die Duitsers iets goeds hadden gedaan door te deserteren uit het leger.
Twee verhalen over gemeenschap en individu. Eigenlijk twee tegenstrijdige boodschappen aan mij als kind.

Het is precies die tegenstrijdigheid die mij de afgelopen jaren heeft geholpen om in Rotterdam te blijven geloven in de idealen waarmee ik opgroeide en tegelijkertijd de werkelijkheid als uitgangspunt te nemen voor mijn dagelijks handelen.

Vandaag herdenken we Louis Vuysje en al die anderen achter de namen op deze steen. Zijn dood en de idealen waarin hij geloofde zijn onverenigbaar. En juist daarom moeten we in die idealen blijven geloven en de moord op hem en al die anderen blijven gedenken